« alle teksten
Passé récent
Le passé récent wordt in het Frans gebruikt om te praten over gebeurtenissen die zojuist hebben plaatsgevonden. De tijd wordt gevormd door het tegenwoordige deelwoord van "venir" te gebruiken, gevolgd door de voorzetsel "de" en de infinitief van het werkwoord dat de handeling beschrijft.
vraag 1:
On d'écologie. C'était intéressant.
1 parle
2 parlait
3 vient de parler
4 a parlé
vraag 2:
Nous les chansons qu'on écoutait enfant.
1 allons devoir chanter
2 chantions
3 chantons
4 venons de chanter
vraag 3:
Je de l'hôpital pour Catherine.
1 viens de revenir
2 suis revenu
3 reviens
4 revenais
vraag 4:
Ma grand-mère une écharpe bleue.
1 va vouloir coudre
2 a cousu
3 vient de coudre
4 coud