« alle teksten
Voorzetsels van plaats
In de volgende taak over Duitse voorzetsels van plaats is het doel om de juiste lokale voorzetsels voor de werkwoorden te bepalen. Het woord "lokaal" betekent locatie of plaats. Lokale voorzetsels verwijzen naar een locatie of beweging. Ze worden ook wel 'voorzetsels van plaats' genoemd en geven antwoord op de vraagwoorden 'waar vandaan', 'waar' en 'waarheen'.
vraag 1:
Anita fährt heute ihrer Oma.
1 um
2 bei
3 zu
4 nach
vraag 2:
Viola sitzt dem Stuhl.
1 herum
2 durch
3 auf
4 gegen
vraag 3:
Ich mache Urlaub Spanien.
1 um
2 zu
3 in
4 von
vraag 4:
Die beiden gehen den Regen.
1 nach
2 zu
3 durch
4 an
vraag 5:
Der Zug fährt nach Berlin.
1 herum
2 bis
3 von
4 entlang
vraag 6:
Die Kinder spielen dem Tisch.
1 unter
2 in
3 durch
4 aus
vraag 7:
Lenny ist gerade seiner Oma.
1 bei
2 gegen
3 zu
4 auf
vraag 8:
Das Handy ist der Tasche.
1 zu
2 um
3 in
4 zwischen
vraag 9:
Wir fliegen gleich Indien.
1 nach
2 innerhalb
3 auf
4 zu
vraag 10:
Der Bus fährt dem Auto.
1 bis
2 an
3 zu
4 hinter
vraag 11:
Ich komme Deutschland.
1 in
2 bei
3 zu
4 aus
vraag 12:
Der Zug fährt einen Tunnel.
1 bis
2 zu
3 von
4 durch
vraag 13:
Um acht Uhr gehe ich von der Arbeit Hause.
1 zu
2 nach
3 in
4 um
vraag 14:
Marla geht noch nicht die Schule.
1 in
2 ab
3 auf
4 aus
vraag 15:
Wir treffen uns dem Park am See.
1 auf
2 gegenüber
3 in
4 gegen
vraag 16:
Die Butter liegt dem Tisch.
1 gegen
2 auf
3 in
4 nach