Mijn huis
Ik ben Jan. Ik ben zeventien jaar oud. Ik woon in Amsterdam. Ik woon in Amsterdam samen met mijn moeder, vader en mijn broer. Mijn broer heet Max en is achttien jaar oud.
Samen spelen wij voetbal. Ik speel al acht jaar voetbal.
Ik woon in een klein huis. De huizen in Amsterdam zijn duur. Ik slaap in dezelfde kamer als Max. Ons huis heeft geen tuin. Wij hebben een balkon. Ik vind mijn huis erg mooi, ondanks dat hij klein is. Mijn buurt is erg gezellig. Ik heb aardige buren.
Het enige nadeel aan mijn huis is dat er veel muggen zijn in de zomer. Verder zou ik nergens anders willen wonen. Als ik oud ben, wil ik in Amsterdam blijven wonen. Het liefst in een huis als deze.
Mijn favoriete plek in huis is de keuken. Mijn moeder kookt veel. Ik vind het lekker ruiken in de keuken als mijn moeder kookt.
Mijn vrienden wonen ook bij mij in de buurt. Zij heten Willem en Pieter. Ik voetbal vaak met hun.
Tu Comprends le texte?
S'il te plaît, réponds aux questions de compréhension :
Tu as répondu à 0 de 5 questions.